48 avontuurlijke jaren

Een originele en onafhankelijke visie op stad en architectuur

door Maurice Culot

De AAM-publicaties vinden hun oorsprong in de “Archives d’Architecture Moderne”, een particuliere vereniging die in Brussel werd opgericht om de professionele archieven van de architecten van eind negentiende en twintigste eeuw voor vernietiging te behoeden.
Bedoeling was de aandacht voor de architectuurgeschiedenis van deze periode levendig te houden, die geschiedenis toegankelijk te maken voor niet-gespecialiseerde lezers en mensen warm te maken voor het architectenberoep.
De geschiedenis van de AAM-publicaties nam een aanvang eind jaren 60 en is onlosmakelijk verbonden met mijn loopbaan van architect, professor en uitgever.
Die loopbaan ziet er als volgt uit…

De school van La Cambre

Mijn vader bouwde metalen bruggen. Ik bewonderde zijn werk en al op jonge leeftijd besloot ik architect te worden. Mijn moeder, een bijzonder elegante vrouw , leerde mij de schoonheid kennen van stoffen, materialen en motieven, met name als die geïnspireerd waren door Spanje, het land waar ze haar jeugd had doorgebracht. Mijn beide ouders stonden achter mijn keuze.

In 1958 schreef ik me in aan het Institut des Arts Décoratifs de Bruxelles (beter bekend als de “Ecole de la Cambre”, naar de oude abdij van Ter Kameren, waar de school zich bevindt). De school was opgericht in 1927 en de leiding werd toevertrouwd aan Henry van de Velde, die zich had laten inspireren door het model van de school van Weimar, het latere Bauhaus.
Alles is in deze school begonnen. De docenten waren grote namen uit de wereld van architectuur en moderne kunst, zoals de architecten L.H.De Koninck, Victor Bourgeois, Jean De Ligne, Leon Stynen, Charles Van Nueten, Robert Puttemans, de schilders Paul Delvaux, Jo Delahaut en René Guiette, de grafici Lucien de Roeck en Luc Van Malderen, en kunsthistoricus Robert.L Delevoy, die publiceerde bij Albert Skira….
Vrienden en medestudenten waren onder meer François Terlinden, Bernard De Walque, Etienne Paquay, Paul Sternfeld en Philippe Rotthier, die me consequent zou blijven steunen bij mijn toekomstige werkzaamheden. Het was ook in La Cambre dat ik schilderes Kris van de Giessen leerde kennen, die in 1966 mijn echtgenote zou worden.

Philippe Rotthier Architectures Arquitecturas

Philippe Rotthier, die zich in 1970 op Ibiza vestigde, is een van de grote namen van de volksarchitectuur (“vernacular architecture”). In 1982 lanceerde hij de “Prix Européen d’Architecture Philippe Rotthier pour la Reconstruction de la Ville Européenne” (architectuurprijs voor de heropbouw van de Europese stad). In 1986 opende hij in Brussel de “Fondation pour l’Architecture” (architectuurstichting). Hij schreef verscheidene boeken over de volksarchitectuur op Ibiza , terwijl zijn eigen verwezenlijkingen aan bod komen in een aantal publicaties van de AAM. In 2012 richtte deze onvermoeibare mecenas nog de “Loge” op, een centrum voor hedendaagse kunst dat werd ondergebracht in het oude gebouw van de loge “Droit Humain” in Brussel en dat verschillende culturele verenigingen ondersteunde.

Kris van de GiessenKunstenares Kris van de Giessen is de dochter van de Nederlandse expressionistische schilder Arie van de Giessen en van de etser Raymonde Thys. Na haar opleiding in het atelier Jo Delahaut in La Cambre maakte zij monumentale schilderijen voor de ULB, de Villa Empain, Orival (samen met Philippe Samyn), Philippe Rotthier….
Haar werk bevinden zich ook in particuliere en openbare verzamelingen.

 

François Terlinden

François Terlinden (1938-2007) was stedebouwkundige, mede-oprichter van de “Archives d’Architecture Moderne” en van het architectenbureau Gus, geassocieerd met Dany Graux. Hij werkte onder meer mee aan de totstandkoming van de universiteitsstad Louvain-la-Neuve en restaureerde het gebouw Old England, een meesterwerk van de Brusselse Art Nouveau, waarin nu het museum voor muziekinstrumenten is ondergebracht.

De Amerikaans ervaring

Nadat ik in 1964 mijn architectendiploma had behaald, vertrok ik met een beurs van het tijdschrift “Acier/Stahl/Steel” naar de Verenigde Staten. Enkele weken na mijn aankomst kon ik aan de slag als stagiair bij Frank Lloyd Wright in Arizona. Daar leerde ik op de wijze van de meester met een kleurpotlood tekenen en ontdekte ik het archief van dit legendarische architectenbureau.
Vervolgens kon ik terecht bij Paolo Soleri, een oud-leerling van Wright. Deze Italiaan met zijn visionaire blik had in Scottsdale zijn eigen experimentele campus opgericht en daar hoorde ik voor het eerst de term ”ecology” gebruiken. Gestimuleerd door zijn voorbeeld bouwde ik onder de woestijnbodem een klein huis voor mezelf. Nadat André Bloc, de directeur van “Architecture d’Aujourd’hui” mijn huis had gezien, was hij zo vriendelijk er in zijn blad een bijdrage aan te wijden.
In 1966 ben ik teruggekeerd naar Brussel om er in La Cambre mijn diploma van stedebouwkundige te behalen. Onmiddellijk daarna vertrok ik met Kris van Giessen, die net de prijs van de Belgische Stichting Roeping had gekregen, naar New York, waar we onze intrek namen in een loft in de wijk rond Canal Street. Daar waren we fervente bezoekers van de kunstgaleries en van de Ballroom Farm van Andy Warhol. Gegrepen door de grandeur en de vitaliteit van New York keerden we terug naar Brussel met het vaste voornemen niet bij de pakken te blijven neerzitten.

Ma maison dans le désertIk liet me leiden door de technieken van Paolo Soleri om dichtbij zijn huis het mijne te bouwen. Licht gewapend beton werd uitgegoten over de bodem en over de daarna uitgegraven vertrekken. Alleen de douchewand, vervaardigd van een in gips gedoopte en aan een metalen structuur opgehangen deken, stak boven de woestijnbodem uit.

 

Taliesin West

Taliesin West, de campus van Wright, is gesitueerd op Indiaanse gronden in Scottsdale, niet ver van Phoenix. We zijn in het jaar 1964. Olgivanna Wright, de laatste echtgenote van de architect, leidt het bureau. Het tekenatelier is overdekt met doeken die gespannen zijn tussen reusachtige houten balken. Met mijn mede-stagiairs verblijf ik in een tent in de woestijn, omringd door saguaro cactussen en vogelspinnen.

Paolo Solieri

Wright heeft zich gevestigd in de rotsachtige woestijn, Paolo Soleri in de alluviale vlakte. De klei die hij daar aantreft gebruikt hij om de klokken te vervaardigen die hem een vast inkomen garanderen. Als een van de zeldzame architecten die toen al aandacht had voor ecologie, ontwerpt hij utopische steden, bouwt betonnen ateliers die de vorm hebben van halve koepels en bescherming bieden tegen de zon, alsmede bewoonbare structuren die in de grond worden uitgegraven. Ik maak er deel uit van de arbeidskrachten die –met enige overdrijving- veel gelijkenis vertonen met de Egyptenaren die de piramiden moesten bouwen.

Antoine Pompe, beschermheer en nieuwe vriend

Terug in Brussel huurden we in 1968 een door Fernand Bodson ontworpen kunstenaarsatelier op nummer 4 van de Paul Spaak-straat in Elsene. In een van de kelders van dit huis vond ik een tekening met een ontwerp voor “La Populaire”, een volkshuis in Luik. De tekening dateerde van 1917 en was ondertekend door Fernand Bodson en Antoine Pompe. Mijn leven stond op het punt een nieuwe richting uit te gaan.
Bladerend in een telefoongids vond ik telefoonnummer en adres van Antoine Pompe, met wie ik een afspraak maakte. Ik ben dan 27 en hij 95 (hij zou in 1980, in zijn 107-de levensjaar, overlijden). Tijdens onze gesprekken maakte ik kennis met een hele vergeten periode uit de Belgische architectuurgeschiedenis en ook met het grote talent van mijn nieuwe vriend. Die had in 1910 namelijk een uitzonderlijk project verwezenlijkt , de kliniek van dokter Van Neck, met een uit glassteen opgetrokken voorgevel.
Ik wou absoluut het werk van deze vergeten architect onder de aandacht brengen en stelde Jean Coquelet, de conservator van het museum van Elsene, voor aan Antoine Pompe een retrospectieve tentoonstelling te wijden. Die tentoonstelling vond plaats in 1969, met als titel “Antoine Pompe et l’Effort Moderne en Belgique 1890-1940”.

Antoine Pompe

Terug in Brussel huurden we in 1968 een door Fernand Bodson ontworpen kunstenaarsatelier op nummer 4 van de Paul Spaak-straat in Elsene. In een van de kelders van dit huis vond ik een tekening met een ontwerp voor “La Populaire”, een volkshuis in Luik. De tekening dateerde van 1917 en was ondertekend door Fernand Bodson en Antoine Pompe. Mijn leven stond op het punt een nieuwe richting uit te gaan.
Bladerend in een telefoongids vond ik telefoonnummer en adres van Antoine Pompe, met wie ik een afspraak maakte. Ik ben dan 27 en hij 95 (hij zou in 1980, in zijn 107-de levensjaar, overlijden). Tijdens onze gesprekken maakte ik kennis met een hele vergeten periode uit de Belgische architectuurgeschiedenis en ook met het grote talent van mijn nieuwe vriend. Die had in 1910 namelijk een uitzonderlijk project verwezenlijkt , de kliniek van dokter Van Neck, met een uit glassteen opgetrokken voorgevel.
Ik wou absoluut het werk van deze vergeten architect onder de aandacht brengen en stelde Jean Coquelet, de conservator van het museum van Elsene, voor aan Antoine Pompe een retrospectieve tentoonstelling te wijden. Die tentoonstelling vond plaats in 1969, met als titel “Antoine Pompe et l’Effort Moderne en Belgique 1890-1940”.

Clinique du Docteur Van Neck
Clinique du Docteur Van Neck

De kliniek van dokter Van Neck, die in 1910 in Brussel werd gebouwd door Antoine Pompe, getuigt van de dubbele invloed van Viollet-le-Duc en Paul Hankar. Van de Art Nouveau neemt Pompe de structurele vrijheid over (metalen balken die duidelijk zichtbaar zijn in de façade, gebruik van glasstenen om de gymzaal te isoleren, bow-windows (erkerramen) in het appartement van de dokter, terwijl Viollet-le-Duc zijn inspiratiebron is voor de middeleeuwse rationaliteit (ventilatieleidingen van de kliniek in de voorgevel, metalen balustrade om de glasstenen schoon te kunnen maken, verwijderbaar ijzeren smeedwerk op de balkons).

La maison du peuple

Dit nooit gerealiseerde ontwerp uit 1917 voor een volkshuis in Luik staat symbool voor de esthetica van Antoine Pompe en Fernand Bodson, twee architecten die zich geëngageerd hadden in de Belgische arbeiderspartij en de vrijmetselarij. Ze lieten zich leiden door hun filantropische ideeën en deelden hun kennis via onderricht in arbeiders- en artiestenmilieus.

Ontstaan van de “Archives d’Architecture Moderne”

Met het oog op de tentoonstelling over Antoine Pompe had ik talrijke documenten geleend van bejaarde architecten of hun rechthebbenden. Na afloop van de tentoonstelling vroegen de uitleners me wat er moest gebeuren met deze documenten die waren ontsnapt aan de gebruikelijke vernietiging die in die tijd het lot was van particuliere architectenarchieven. Naar het voorbeeld van de archieven die ik bij Frank Lloyd Wright had gezien, besloot ik een gespecialiseerd particulier archief in het leven te roepen met het doel deze documenten te verzamelen en ze onder de aandacht van het publiek te brengen. Dit archief zag het levenslicht in 1969 en kreeg de naam “Archives d’Architecture Moderne”. Het werd beheerd door R.L. Delevoy, intussen directeur van La Cambre, de architecten François Terlinden, Bernard de Walque en, terwijl ikzelf zonder onderbreking de directie waarnam.
In de loop der jaren was de vereniging gehuisvest in een aantal symbolische gebouwen : artiestenateliers, een huis in neo-andaloesische Art Déco stijl, in “Le Droit Humain”, een ex-vrijmetselaarsloge uit 1930, en in een in 2000 uitgebreide elektriciteitsfabriek van eind negentiende eeuw.
Van 1969 tot 2017 waren de “Archives d’Architecture Moderne” een van de belangrijkste verzamelingen architectuurarchieven. Er werden meer dan 150 tentoonstellingen georganiseerd, waaronder enkele reizende tentoonstellingen.
Bij de architecten die door de “Archives d’Architecture Moderne” aan het publiek werden gepresenteerd, opvallende namen als die van L.H. De Koninck, Victor Bourgeois, die bevriend was met Mallet-Stevens en Fernand Léger, Renaat Braem, een ex-medewerker van Le Corbusier, alsmede Lucien François, Henry van de Velde en Paul Hankar.
In 1978, bij de tentoonstelling naar aanleiding van de 50-ste verjaardag van de oprichting van de school van La Cambre, ontmoette ik de danseres Akarova. Uit deze ontmoeting groeide een vriendschap, die in 1988 zou leiden tot een tentoonstelling en tot de uitgave van een monografie. Uit dankbaarheid schonk de enige Belgische artieste die de moderne dans beoefende, ons haar verzameling van honderd dansoutfits.

AkarovaAkarova (1904-1999) is de artiestennaam van de Brusselse danseres Marguerite Acarin. De verzameling decors en kostuums die ze aan de “Archives d’Architecture Moderne” schonk, bevat meer dan honderd kostuums en bijbehorende accessoires, decors, geluidsopnamen en foto’s, die samen een unieke artistieke en documentaire gegevensbank over de moderne dans vormen. In 1988 wijden de AAM-publicaties aan Akarova een omvangrijke monografie. Het boek wekte de bijzondere aandacht van Karl Lagerfeld, die een ontmoeting had met de danseres.

De verzamelingen bevatten materiaal van meer dan 500 Brusselse, Belgische, Franse en andere ontwerpers uit de 19-de en 20-ste eeuw, alsmede belangrijke documentatie over de wereldtentoonstelling van 1958 in Brussel, ex-Belgisch Congo en Zaire, het bedrijf Blaton, de Mont Blanc, serres, auto’s, stations, badplaatsen, steden, wolkenkrabbers, de Grote Oorlog, de vrijmetselarij, Art Nouveau en Art Déco, industriële architectuur, de twee wereldoorlogen.
Ze bevatten onder meer werk van : Jos Bascourt, Marcel-Louis Baugniet, Ernest Blérot, Fernand Bodson, Victor Bourgeois, Renaat Braem, Théo Clément, Fernand, Gaston en Maxime Brunfaut, Peter Callebout, Alban Chambon, Louis Herman De Koninck, Albert en Alexis Dumont, Jean-Jules Eggerickx, Lucien François, Paul Hankar, Paul Harmesse, Georges Hobé, Victor Horta, Stanislas Jasinski, Ernest Jaspar, Léon Krier, Henry Lacoste, Marcel Leborgne, Le Corbusier, Robert Mallet-Stevens, Paul-Amaury Michel, Antoine Pompe, Léon Sneyers, Pierre en József Vago, Henri van de Velde, Frank Lloyd Wright…

Het vermelden waard bij de door de “Archives del’Architecture Moderne” georganiseerde tentoonstellingen zijn onder meer “Bruxelles 1900, Jean Baptiste André Godin, Les Châteaux de l’Industrie, Antoine Pompe, architecte de la raison et du sentiment, L.H.De Koninck, architecte des Temps Modernes, Le Corbusier à Pessac, Rudolf Schindler, Victor Bourgeois, Renaat Braem, Akarova, J.J. Eggerickx, gentleman architecte créateur de cités jardins, Rob Mallet-Stevens, Joseph Bascourt”…

Diversificatie en contestatie

Om de snel uitdijende hoeveelheid archieven beter te exploiteren, besloot de vereniging tentoonstellingen te organiseren en catalogi uit te geven. Dat leidde in 1969 tot de oprichting van uitgeverij AAM en tot publicatie van de eerste boeken.
Dit waren de jaren waarin Brussel ten prooi viel aan speculanten die de stad in handen hadden gekregen. Wij hebben toen besloten het gevecht tegen de “verbrusseling” aan te gaan door samen met de studenten van La Cambre “contreprojets” (alternatieve projecten) uit te werken waarvan gebruik werd gemaakt door bewonerscomités en door het “Atelier de Recherches et d’Actions Urbains, beter bekend als het ARAU.
In 1975 werd aan de “Archives d’Architecture Morderne” na een aanbesteding de opdracht gegund voor het opstellen van een visuele inventaris van de civiele en industriële architectuur in het stadsgebied Lille-Roubaix-Tourcoing. De opdracht resulteerde in een tentoonstelling en twee boeken : “Les châteaux de l’industrie” en “Le siècle de l’Eclectisme”. In aansluiting daarop werden een industriële inventaris van de 19 Brusselse gemeenten alsmede een aantal ruimtelijke ontwikkelingsplannen opgemaakt.
De “Archives” zijn aldus uitgegroeid tot een verzameling, een museum, een uitgeverij, een documentatiecentrum en een actieve speler in de stedelijke contestatie.

ITT Go Home

“Verbrusseling” is een uitdrukking die in de jaren zestig werd bedacht. De uitdrukking verwijst naar het proces waarbij een stad in vredestijd wordt vernietigd door particuliere en openbare projectontwikkelaars, mannelijke en vrouwelijke politici, architecten en ingenieurs, die zonder scrupules bondgenoten worden in schandelijke speculatieve projecten die ten koste gaan van de bevolking en van het stedelijk patrimonium.


In 1978 publiceren de AAM “Architecture Rationnelle” van Léon Krier, het eerste boek gewijd aan de heropbouw van de Europese stad. In 1980 volgt nog een voltreffer : de eerste monografie over het werk van Rob Mallet-Sevens. In 1986 verschijnt het proefschrift van François Loyer over Paul Hankar in een imposante uitgave. “La goutte d’Or, Faubourg de Paris” is een pleidooi voor het behoud van een wijk die door de Franse staat en de stad Parijs op brutale wijze wordt gerenoveerd. Het boek wordt in 1988 uitgegeven in samenwerking met Eric Hazan, uitgever en auteur, die een vriend is geworden en nu de leiding heeft over de uitgaven van “La Fabrique”. “Penser la ville” van René Schoonbrodt en Pierre Ansay (1989) is een vaak herdrukt referentiewerk geworden, net zoals de bestseller van Hélène Guéné, “Odorico, mosaïste Art Déco”.
In de reeks “Carrés AAM” verschijnen boeken gewijd aan het werk van Victor Horta, Paul Hankar, Henri van de Velde, Le Corbusier, Fernand Bodson en Antoine Pompe, Akarova, Pierre Barbe, Marcel Leborgne, Antoine Courtens, J.J.Eggerickx, Henri Sauvage, Rob Mallet-Stevens, J.B. Godin, Jozsef Vago, Frank Lloyd Wright, Eliel Saarinen, Henry-Jacques Le Même, Renaat Braem, André Jacqmain, Léon en Rob Krier, Andres Duany, Rudy Ricciotti, Jean Nouvel, Marcel Broodthaers, Panamarenko, Victor Bourgeois, Jos Bascourt, Renaat Braem, Antoine Courtens…

De uitgeverij publiceert ook historische en theorieboeken ( Les Bastides, essai sur la régularité, Forme et caractère de la ville allemande, Berne et les villes fondées par les ducs de Zähringen, La Cambre 1928-1978, Lettres de Sicile….) en ook boeken over kunst en fotografie (Intérieurs van François Hers, Lions de Paris van Didier Serplet, Fleurs de Paris van France de Griessen…) alsmede over Art Nouveau, Art Déco, industriële architectuur, studentenhuisvesting, beeldverhalen, mode, habitat, duurzame ontwikkeling….

La reconstruction de Bruxelles

De zogeheten “contreprojets” worden uitgewerkt door de “Archives d’Architecture Moderne” en door de studenten van het architectuuratelier van Maurice Culot in de school van La Cambre. Doel ervan is realistische alternatieven voor te stellen voor destructieve particuliere en openbare projecten. Ze zijn zo opgevat dat ze duidelijk leesbaar zijn voor niet-specialisten. Daartoe maken ze bij voorkeur gebruik van dwarsdoorsneden en perspectieven en worden ze getekend in de traditie van de “klare lijn” van het Belgische stripverhaal zodat ze gemakkelijk in zwart-wit in de krant kunnen worden afgedrukt. Vandaag is er opnieuw meer belangstelling voor deze alternatieve projecten. Wie er meer over wil weten vindt zijn gading in de recente studies die met name kunsthistorica Isabelle Doucet aan deze materie heeft gewijd.

A.R.A.U
Het “Atelier de Recherches et d’Actions Urbaines” (ARAU) werd in 1969 opgericht op initiatief van socioloog René Schoonbrodt, advocaat Philippe de Keyser, theoloog Jacques Van der Biest en architect Maurice Culot. Het bestudeert particuliere en openbare projecten en formuleert kritische bedenkingen bij projecten die nefast zijn voor de stad en de levenskwaliteit van haar inwoners. Het ARAU maakt zijn standpunten bekend via persconferenties en door middel van spectaculaire acties die vaak een humoristisch karakter hebben. Het optreden van ARAU was de beslissende factor in de democratisering van de besluitvormingsprocessen in Brussel en gaf de doodsteek aan de stadsontwikkeling van het “fait accompli”. Het ARAU zet momenteel zijn werkzaamheden voort onder leiding van Isabelle Pauthier en organiseert ook kritische rondleidingen in Brussel, studiereizen en elk jaar een stadscursus over actuele onderwerpen. De “Archives d’Architecture Moderne” spelen vaak in op de acties van het ARAU door middel van gidsen, posters en publicaties. Het devies van ARAU luidt : “La ville sinon rien”(de stad of niets).

Naar internationale erkenning

De werkzaamheden van de “Archives d’Architecture Moderne” genoten dankzij hun zeldzame diversiteit nu internationale erkenning. De uitgaven van AAM die in Frankrijk verspreid werden door “Le Moniteur” en in de Verenigde Staten door Princeton University Press, kenden almaar meer succes.
Het AAM magazine, waarvoor het bulletin van de AA School in Londen model had gestaan, verscheen van 1975 tot 1990 en bezorgde de publicaties van AAM een ruimere weerklank door een beroep te doen op Europese en Amerikaanse medewerkers en door, tegen de tijdsgeest in, het idee van het anti-industriële verzet te verdedigen.
Vanaf 1969 doceerde ik aan de school van La Cambre, wat me de gelegenheid bood om van gedachten te wisselen en banden aan te knopen met andere professoren van Europese en Amerikaanse onderwijsinstellingen.
In 1979 vroeg men mij toe te treden tot het team van het “Institut Français d’Architecture” en er het departement geschiedenis en archieven te leiden. Met Kris en mijn twee kinderen verhuisde ik begin jaren 80 naar Parijs.
Op uitnodiging van Léon Krier en Paolo Portoghesi werden de Brusselse “contreprojets” in 1980 getoond op de eerste architectuurbiënnale in Venetië.
De “Prix d’Architecture pour la Reconstruction de la Ville Européenne” zag het levenslicht in 1982, terwijl in 1986 de « Fondation pour l’Architecture » werd opgericht. Ik fungeerde als voorzitter van deze twee strijdvaardige initiatieven met internationale uitstraling, waarvan Philippe Rotthier initiatiefnemer en mecenas was.
In de jaren 90 kreeg ik een aanbod om te doceren aan de zomerschool van Prins Charles van Engeland; de methode van de “contre-projets “ werd, deze keer met instemming van de burgemeesters, toegepast op de steden Oxford, Viterbo, Biarritz en Chinon.
Het werk van de AAM en de projecten van mijn studenten in La Cambre werden voorgesteld in gezaghebbende tijdschriften : Architecture d’Aujourd’hui, Lotus International, Oppositions, Architectural Design, Macadam…
In 2000 hervatte ik mijn activiteit als privé architect in de Parijse architectenbureaus Styles Architectes en Arcas-Paris, wat weer nieuwe kansen op publicaties bood.
In 2002 heb ik de collectie “Petits carrés” gelanceerd, dat is een verzameling boekjes van 64 pagina’s op klein formaat die je gemakkelijk op zak kunt steken en waarvan de inhoud het midden houdt tussen een boek en een artikel. Tot op heden zijn er dertig van verschenen.

Vanaf 2003 worden de AAM mede-uitgever van de boeken van het agentschap Ante- Prima, dat wordt geleid door Luciana Ravanel, gewezen directeur van het Institut Français d’Architecture. De boeken gaan hoofdzakelijk over de verwezenlijkingen van hedendaagse Franse en Europese architecten en landschapsarchitecten (Rudy Riccotti, Jean-Baptiste Pietri, Alfonso Femia, Roland Carta, Chaix et Morel, Michel Pena…) en over actuele kwesties : moderne stations, de duurzame stad, Franse architecten in de wereld…

Tien jaar nadat ik me als student had ingeschreven in de school van La Cambre, keerde ik er terug als docent, mede dankzij mei 68, het succes van de tentoonstelling in het museum van Elsene en de oprichting van de “Archives d’Architecture Moderne”, waarvoor ik samen met mijn vriend François Terlinden uit de handen van Françoise Giroud de “Prix de la Vocation” in ontvangst mocht nemen.
Hoewel vooral Londen en de door Alvin Boyarski geleide AA School toonaangevend waren, bleef Parijs niet achter met een gezaghebbende figuur als Bernard Huet, de directeur van “Architecture d’Aujourd’hui”, die een voorpagina wijdde aan de AAM. Uitwisseling van tentoonstellingen en alternerende conferenties, tussen de ene hoofdstad en de andere, accentueerden het leven in La Cambre, waar ik talrijke ontwerpers kon uitnodigen van wie er velen ook vrienden zouden worden : de architecten Fernando Montes, Antoine Grumbach, Colin Fournier, Claude Parent, Charles Vandenhove, Roland Castro en Peter Cook, die me in contact bracht met Léon Krier. Dat was het begin van een lange en duurzame vriendschap, die luister wordt bijgezet door projecten, conferenties en boeken. Voorts waren er ook nog cineast Jacques Baratier, historicus Henri Guerrand en dramaturg Jean Louvet… De vriendenkring reikt tot in Zwitserland met Jacques Gubler, Oostenrijk met Rob Krier, Italië met Dario Matteoni in Pisa, Pierluigi Cervelatti in Bologna, Pier Luigi Nicolin in Milaan, waar hij het blad Lotus International leidt, de Verenigde Staten met Thomas Gordon Smith en later ook Andres Duany, Roberto en Rosario Behar, François Lejeune, Lucien Steil, Bob Stern…Al gauw zetten de vreselijke vernielingen die politici, projectontwikkelaars, architecten en ingenieurs in Brussel aanrichtten, me ertoe aan mijn studenten te laten werken aan alternatieve projecten ten behoeve van het “Atelier de Recherches et d’Actions Urbaines” en van militante buurtcomités. In publicaties van de AAM (Le Bateau d’Elie, La Tour ferrée, La reconstruction de Bruxelles…) werd verslag gedaan van deze woelige periode, waaraan nu onderzoek en tentoonstellingen worden gewijd.

Dit blad, dat tot 1990 verscheen, was een belangrijk instrument voor de opwaardering van de Europese stad. Het publiceerde enkele vrijmoedige redactionele artikels, die soms door andere bladen werden overgenomen. Dat was onder meer het geval voor de door Léon Krier en ikzelf ondertekende bijdrage “L’unique chemin de l’architecture”, die ook verscheen in het Amerikaanse tijdschrift “Opposition”. Belangrijke omslagverhalen werden vaak geïllustreerd met specifieke werken van kunstenares Rita Wolf.

In 1979 kreeg in het verzoek om toe te treden tot het team van het “Institut français d’Architecture” en de leiding op me te nemen van het departement geschiedenis en archieven. Ik had een aanbeveling gekregen van François Mathey, de hoofdconservator het het “Musée des Arts Décoratifs”, die me in 1971 had gevraagd om voor de tentoonstelling “Pionniers du XXe siècle” de thema’s Horta en van de Velde voor mijn rekening te nemen.
In 1980 is het “Institut français d’Architecture” gevestigd in Parijs op nummer 6 van de rue de Tournon in het zesde arrondissement. In de periode waarin ik daar werkzaam was –tussen 1979 en 2005- werd het IFA achtereenvolgens geleid door Francis Dolfuss, Florence Contenay, Luciana Ravanel en Jean-Louis Cohen, terwijl de leiding van de verschillende departementen was toevertrouwd aan François Chaslin, Jean-Pierre Epron, Bertrand Lemoine, Patrice Goulet en aan mezelf. Ik heb daar het initiatief genomen voor de oprichting van de “Archives d’Architecture du XXe siècle”. Dit in een oud ziekenhuis ondergebrachte initiatief vormt de start van een in Frankrijk nooit eerder geziene inzameling van particuliere archieven van Franse architecten.
De “Moniteur”, het door Pierre Mardaga geleide Mardaga en Maité Hudry van uitgeverij Norma waren in die tijd de belangrijkste uitgevers van de boeken in de reeksen : “Villes, Architecture, Architectures des années 20 et 30, Essais, Villes de la frontière avec la DATAR”… Bij de boeken die tonaangevend waren in deze periode noem ik de monumentale uitgave van het “journal de Fontaine”, de eerste, door Jean-Baptiste Minnaert geschreven, monografie over het werk van architect Pierre Barbe, de monografie over Jean-Charles Moreux van de hand van Susan Day, alsmede de monografie die Jean-François Pinchon aan Eduard Niermans heeft gewijd. Er is in die tijd ook veel aandacht voor de bijzonder broze thermale, klimaat- en badplaatsarchitectuur. Getuige daarvan zijn de boeken gewijd aan de “Ville d’Hiver” van Arcachon, aan de badplaats Hossegor, aan de architectuur aan de Opaalkust en de kusten van Normandië en Baskenland. Met de steun van het Ministerie van Cultuur en van Christian Dupavillon hebben deze boeken in belangrijke mate bijgedragen aan de bescherming van een privé patrimonium dat in de architectuurgeschiedenis altijd stiefmoederlijk behandeld is. Kunsthistoricus Bruno Foucart nam met talrijke publicaties en samen met zijn leerlingen aan de Sorbonne actief deel aan deze campagne.

In 1982 lanceert architect ¨Philippe Rotthier de “”Prix Européen pour la Reconstruction de la Ville”. De organisatie vertrouwde hij toe aan Léon Krier en Maurice Culot. Doel van deze driejaarlijkse prijs is het bevorderen van projecten die over het algemeen weinig aandacht krijgen van de gespecialiseerde media en die rekening houden met locale context, historische continuïteit en duurzaamheid.
De jury’s bestaan uit personen met een heel diverse professionele achtergrond. De prijs werd toegekend aan architecten als Quinlan Terry, Manzano Monis, El Wakil en François Spoerry, maar ook aan historici als Eusebio Leal Spengler , bevoegd voor de restauratie van de stad Havanna, aan cineasten als Emir Kusturica of ook nog aan instellingen en gemeenten.


De “Fondation pour l’Architecture” werd in 1986 opgericht door Philippe Rotthier en moest het uitstalraam worden van de “Archives d’Architecture Moderne” en tevens de “Prix Européen d’Architecture Philippe Rotthier” organiseren. Gestimuleerd door de opeenvolgende voorzitters en directeuren (Caroline Mierop en Bartom Mari, Diane Hellebert, Anne-Marie Pirlot) zou de stichting, die almaar meer evenementen (tentoonstellingen, concerten, grote conferenties, debatten…) organiseerde, al snel een benijdenswaardige plek innemen in de Brusselse culturele wereld. Je kon daar luisteren naar en kennis maken met architecten als Norman Foster, César Pelli, Rem Koolhaas, met schrijver Raoul Vaneigem, cineast Amos Gitai, kunstenaars Panamarenko, Mat Mulligan en Judith Barry. In 1989 lanceerde de stichting een oproep tot jonge Europese architecten die in 1995 zal resulteren in de heropbouw van een deel van de Brusselse Laekenstraat. Vanaf 2000 ging de stichting zich, onder mijn voorzitterschap en onder leiding van Anne-Marie Pirlot, meer toeleggen op het sensibiliseren van kinderen voor kunst en architectuur.
.

Het in 2000 door Bart Chielens en Maurice Culot opgerichte bureau Arcas Paris is gespecialiseerd in de bouw van nieuwe wijken in klassieke, Art Déco en modernistische stijl. Het bureau begint ook met het verzorgen van boeken. Naar aanleiding van de 30-ste verjaardag van de enige nieuwe Franse Stad die gebouwd is volgens de grondbeginselen van de Europese steden, publiceert architect Bernard Durand-Rival in 2017 samen met Maurice Culot het boek “Val d’Europe Vision d’une Ville”. De renovatie van de site van de Banque de France in Asnières-sur-Seine leidt in 2017 tot de uitgave van een mooi boek over het Art Nouveau en Art Déco patrimonium van deze stad in de buurt van Parijs. William Person, architect, kunsthistoricus en voorzitter van de vereniging Quatremère de Quincy, gespecialiseerd in esoterisme en geassocieerd met Arcas Paris, publiceert zijn essays in een nieuwe reeks waarin “Architectures maçonniques”, “Architectures Rosicruciennes” en binnenkort “Architectures théosophiques” verschijnen.

Verduurzamen om beter te kunnen uitgeven

In 1998 maakte ik me zorgen over de toekomst van de door AAM beheerde verzamelingen en suggereerde ik aan minister Hervé Hasquin, hoogleraar en man met een grote culturele bagage en nu permanent secretaris van de Académie de Belgique, om een plek tot stand te brengen voor de werkzaamheden van verschillende culturele verenigingen en voor de verzamelingen de “Archives d’Architecture Moderne”. Dat zou het “Centre pour la Ville et l’Architecture” (CIVA) worden. Er werd een internationale wedstrijd georganiseerd waaruit een Frans team onder leiding van Jean-Philippe Garric als winnaar uit de bus kwam. Tegenaan de oude elektriciteitsfabriek aan de Kluisstraat In Elsene, waar de “Fondation por l’Architecture” al twintig jaar gevestigd was, werd een nieuw gebouw opgericht. De opening vond plaats in 2000.
De verhuizing naar nieuwe lokalen vergrootte nog de faam van de AAM, die zich in de loop der jaren tot een echte openbare dienst hadden ontwikkeld. Maar met haar uiterst bekwame maar beperkte equipe beschikten de AAM evenwel niet over de nodige financiële en personele middelen. Om haar werkzaamheden te kunnen voortzetten overwoog de vereniging verschillende scenario’s : overdracht van haar verzamelingen aan een gereputeerde buitenlandse instelling (Centre Pompidou, Getty Foundation, Centre Canadien d’Architecture), spreiding van de collectie over verschillende Belgische instellingen (Nationale Bibliotheek, Rijksarchief, Museum voor Moderne Kunst), verkoop van een deel van de verzameling… Maar geen enkele van deze opties vond genade in de ogen van de raad van bestuur, die er de voorkeur aan gaf dat het patrimonium niet werd verspreid en in Brussel bleef.
Overeenkomstig deze wens werd in 2016 het aanbod van de Brusselse regio om de hele collectie, waarvan de waarde op 20 miljoen euro werd geraamd, voor een symbolische euro over te nemen en tevens het personeel in dienst te houden, vlot aanvaard.
De uitgeverij, een persoonlijk initiatief waarvan ik altijd de leiding had gehad en waarvoor ik de uit te geven titels had geselecteerd, maakte geen deel uit van de donatie en behield haar onafhankelijkheid. Het particuliere culturele avontuur dat een handvol militanten bijna vijftig jaar geleden waren gestart, zou blijven doorgaan…

De AAM nu

Uitgeverij AAM, waarvan de publicaties in België worden verspreid door “Entrelivres” en in de rest van Europa en in Canada door “Les Belles Lettres Diffusion”, gaat onverminderd door met haar uitgeversactiviteit, die zich met name richt op een internationaal en Frans publiek, zoals blijkt uit haar meest recente uitgaven waaronder “Fleurs de Paris” in de reeks “L’âme romantique d’une ville” , geleid door multidisciplinaire artieste en publiciste France de Griessen.
Mijn aandeel in de stedelijke contestatie, mijn passie voor Art Nouveau en Art Déco, de stijl van de Wiener Secession of de badplaatsarchitectuur, boden mij de gelegenheid mee te werken aan talrijke publicaties, tijdschriften en boeken. Ik ben momenteel beheerder van het militante blad “Monts 14”, dat de strijd aangaat tegen de verloedering van Parijs. Bij de recente teksten die mijn voorkeur wegdragen, vermeld ik mijn bijdragen aan het in 2014 bij uitgeverij Norma verschenen boek over de “Portfolios Modernes et Art Déco”, aan de publicatie van de eerste geschriften van Rob Mallet-Stevens uit de periode 1907-1914 (uitgever AAM, 2017), aan “Asnières-sur-Seine, Art Nouveau Art Déco, met Miliena Charbit als mede-auteur (uitgeverij AAM, 2017) en aan “In the Mood for Architecture, Tradition, Modernism & Serendipity” van Lucien Steil, dat in 2018 wordt uitgebracht door uitgeverij Wasmuth.
Talrijke auteurs, historici, kunstenaars en fotografen hebben in de loop der jaren hun vertrouwen gegeven aan uitgeverij AAM : R.L. Delevoy, Roger-Henry Guerrand, Jacques Gubler, François Loyer, Annick Brauman, François en Luc Schuiten, Philippe De Gobert, Gilbert Fastenaekens, Bruno Foucart, Philippe Rotthier, Anne Van Loo, Francis Strauven, Yves Marchand en Romain Meffre, François Hers, Sophie Ristelhuber, Philippe Panerai, William Pesson, Jean-Baptiste Minnaert, Katia Pecnik, Marc Dachy, Harold Zellman, Jean-Paul Midant, Jean-Louis Cohen, Lucien Steil, Roberto Behar, Monique Eleb-Vidal, Louis Chevalier, René Schoonbrodt, Giovanni Wieser…


Maurice Culot bij Paolo Soleri, 1965